Gluren in de werkkamer van thrillerschrijfster Esther Verhoef
Haar verjaardagscadeau voor 20 jaar Zuyd en 40 jaar Vertaalacademie was een ijzingwekkend dictee. Ze schreef een dodelijke cocktail van de meest uiteenlopende tips om iemand om zeep te brengen. Als een encore op haar dictee gunt Esther Verhoef, Nederlands succesvolste en meest bekroonde thrillerschrijfster, ons nu een kijkje in haar werkkamer.
Wat is het leukste aan je vak?
Er is heel veel leuk aan dit vak, maar research doen en het verwerken van kennis in een verhaal geeft misschien wel de meeste voldoening. Ik streef naar geloofwaardige, levensechte personages en daarvoor is onderzoek heel belangrijk. De hoofdpersoon van mijn roman 'Nazomer' was bijvoorbeeld modeontwerpster. Ik nam abonnementen op mode(vak)bladen, las ’s ochtends online eerst het nieuws uit het modevak, besteedde één, twee uur per dag aan het lezen van informatieve boeken over textiel, ontwerpen, kleurgebruik en ontwerpers en keek documentaires over mode en modeontwerpers. Ik legde ook contact met mensen uit de mode, waaronder een high fashion fotograaf die me meenam naar modeshows en de Fashion Week in Parijs, waar ik een paar dagen backstage mocht. Vóór 'Nazomer' wist ik nauwelijks iets van mode, nu herken ik de designs van bekende merken. Door deze manier van werken blijft er van elk boek wel iets hangen – in dit geval was dat trouwens wel heel letterlijk – in mijn kledingkast… Zodra een manuscript rond is, laat ik het lezen aan kritische lezers uit het betreffende vak. Het voelt nog altijd als een examen, want als zij zichzelf en hun wereld herkennen, heb ik het goed gedaan.
Waarom thrillers?
Ik schrijf niet alleen thrillers, maar ik heb wel een natuurlijke neiging om een tekst spannend te maken.
Hoe lang doe je gemiddeld over het schrijven van een thriller?
Gemiddeld een jaar, soms veel langer. Aan mijn nieuwste, 'De Nachtdienst', schreef ik twee jaar. Het was technisch een uitdagend boek, maar daar mag de lezer niets van merken. Het verhaal moet logisch zijn en de tekst moet vloeien. Er zijn zeven, acht correctierondes geweest waarin ik een en ander steeds verder heb aangescherpt en bijgeschaafd. Veel geschrapt ook, want vaak werkt dat nog het beste. Van de oorspronkelijke 100.000 woorden zijn er ruim 80.000 overgebleven.
Waar haal je je inspiratie vandaan voor een nieuw verhaal?
Ik heb meer ideeën dan tijd om ze uit te werken. En er komen steeds nieuwe bij, daar hoef ik niet veel voor te doen. Een verhaalidee begint met één of twee sleutelscènes die ik graag wil schrijven. Bij 'De Nachtdienst' was dat bijvoorbeeld een operatie op een mens door een dierenarts. Je ziet zulke scènes weleens voorbijkomen in series, en ik heb er zelf ook al eens een vanuit een bijstander beschreven, maar ik wilde er dieper induiken. Wat gaat er door je heen als je die dierenarts bént, hoe pak je het aan? Nadat ik die eerste sleutelscènes van een thriller of roman heb geschreven, moet ik de deur uit om het vuurtje brandend te houden. Ik moet kunnen bewegen, regelmatig weg van die schrijftafel om ‘verhaal te halen’. Veldresearch en gesprekken met interessante mensen zijn dan inspiratiebronnen, maar ook reizen, films en muziek.
Als schrijver van thrillers kom je voor onderzoek waarschijnlijk op bijzondere plekken en in contact met bijzondere mensen. Welke ervaring of ontmoeting is je het meest bijgebleven?
De research is altijd interessant. Elk boek heeft zijn eigen achtergrond aan ontmoetingen, locaties en verhalen. Ik heb groot respect gekregen voor politiemensen toen ik een nachtdienst mee mocht draaien met de politie in Rotterdam, maar ik heb ook gesproken met mensen aan de andere kant van de wet om hun wereld geloofwaardig te kunnen beschrijven. De researchreizen naar Zuid-Engeland (Lieve Mama), La Palma en Florida (Tegenlicht), Wales (Onder druk), München en Het Vreemdelingenlegioen in Zuid-Frankrijk (Ongenade) en Portugal (Façade) waren bijzonder.
Los daarvan brengt het schrijverschap met zich mee dat je soms mensen ontmoet die je anders niet zo gauw te spreken krijgt. Wat me het meeste is bijgebleven, zijn de lunch met onze Koning en Koningin, een interview in een Amsterdams hotel met mijn toenmalige held Andy McNab en een meet & greet met dog whisperer Cesar Milan.
Wil je ooit nog eens de oversteek maken naar een ander genre?
In 1996 debuteerde ik als non-fictieschrijver met 'De Engelse en Franse Bulldog'. Ik ben bijna tien jaar fulltime informatieve boeken en encyclopedieën over dieren blijven schrijven en ik verzorgde voor deze boeken ook grotendeels zelf de fotografie. In 2003 kwam mijn eerste thriller uit (Onrust) en negen jaar erna mijn eerste roman (Tegenlicht). Inmiddels publiceer ik naast thrillers en romans ook korte verhalen en af en toe columns. In mijn verhalenbundel 'Labyrint – de verhalen' zijn in het titelverhaal paranormale elementen verweven. Dat beviel me goed. Ik wil niet uitsluiten dat ik daar in de toekomst meer mee ga doen.
Op welk literair werk ben je het meest trots en waarom?
Elk boek is het beste dat ik in die periode in mijn leven heb kunnen schrijven. 'Labyrint – de verhalen' geeft wel een mooie inkijk in mijn ontwikkeling als schrijver, omdat daarin alle korte en langere verhalen gebundeld zijn die ik schreef vanaf 2006.
Wat is absoluut het beste boek dat je ooit hebt gelezen en waarom?
Ik kan onmogelijk kiezen voor slechts één boek. Er zijn er zoveel die me elk op hun eigen manier hebben geraakt, van '1984' van George Orwell tot 'Het verborgen leven van bomen' van Peter Wohlleben en het duistere 'Het Gesticht' van Patrick McGrath, het onthutsende 'De lerares' van Alisa Nutting en het aangrijpende 'Het waanzinnige van sneeuw' van Alex Boogers. Nog een paar die niet mogen ontbreken: 'Vrouwen schrijven niet met hun tieten' opende mijn ogen over alledaags seksisme waarvan ik me niet bewust was en 'De Vegabijbel' wil ik van harte aanbevelen als kookboek.
Je boeken zijn uitgebracht in veel andere talen. Geef je de controle op deze vertalingen helemaal uit handen? En hoe weet je of deze vertalingen jouw verhaal goed genoeg vertellen, ook als je de betreffende taal niet spreekt?
Mandarijn, Russisch en Koreaans moet ik laten schieten, maar ik heb wel tijd en energie gestoken in Duitse, Engelse/Amerikaanse, Zuid-Afrikaanse en Franse vertalingen. Inmiddels ken ik een aantal vertalers met wie ik graag werk, omdat ze mijn stijl goed weten te vatten. De stijl vind ik het belangrijkste. Schrijven is componeren met woorden, de cadans doet ertoe, je wilt een lezer meevoeren, raken.
Lees hier over het dictee dat Esther Verhoef speciaal voor Zuyd schreef.